Ouders die een kind (willen) krijgen door donorconceptie kampen vaker met psychosociale problemen. Dit werkt zelfs door bij hun kinderen, zo blijkt uit onderzoek van Anne Schrijvers. Ze adviseert daarom bepaalde onderwerpen expliciet met (wens)ouders te bespreken en het contact tussen ‘lotgenoten’ beter te faciliteren.

In 1948 vond de eerste behandeling met donorsperma in Nederland plaats. Hoeveel kinderen er sindsdien door kunstmatige inseminatie met donorsperma zijn geboren is lastig te zeggen, omdat gegevens niet altijd goed zijn bijgehouden, maar het wordt geschat op zo’n 40.000 donorkinderen. Alleen al bij het Amsterdam UMC staan er momenteel bijna 400 mensen op de wachtlijst voor donorconceptie.

In de beginjaren werd ouders aangeraden vooral te zwijgen over de behandeling en bleef de donor anoniem. Strikte geheimhouding was het beste voor het gezin, was de heersende mening. Dit is inmiddels in Nederland drastisch veranderd. Kinderen kregen het recht te weten door wie zij zijn verwekt en ouders kregen counseling aangeboden. Maar al is het steeds normaler geworden, ouders blijven tegen dezelfde kwesties aan lopen. Hoe leg je het bijvoorbeeld uit aan je kind? Krijgen ouders hierbij de juiste steun?

Welke behoefte hebben wensouders zelf?

Pedagoog en counselor Anne Schrijvers onderzocht de psychosociale counseling die wensouders krijgen en de steun uit hun omgeving. Sluit deze aan op hun behoeften en is er een relatie tussen onvervulde behoeften aan steun en de mentale gezondheid van (wens)ouders en donorkinderen? ‘Er waren wel richtlijnen voor de counseling van ouders, maar het is nooit aan hun zelf gevraagd waar zij eigenlijk behoefte aan hebben’, stelt Schrijvers.

Samenhang met gemiste ondersteuning

Uit het onderzoek blijkt een link tussen psychosociale problemen en gemiste ondersteuning. ‘Wat er voor mij vooral uitspringt is dat ouders die minder steun ervaren meer psychosociale problemen hebben dan de ouders die tevreden zijn over de steun die ze krijgen’, stelt Schrijvers, ‘en dat kan zelfs doorwerken bij hun kinderen.’ Ze stelt dat wensouders met name steun misten rond besluitvorming over behandeling, de keuze voor een donor en niet-genetisch ouderschap.

De sociale steun van vrienden, familieleden en lotgenoten blijkt vooral belangrijk gedurende de behandeling met donorsperma en na de geboorte van het kind. Ouders hadden dan grote behoefte aan contact met andere ouders die een kind hadden gekregen met hulp van een donor. ‘Ouders zijn echt benieuwd naar hoe andere ouders hun kind over de donor vertelden en hoe ze omgaan met alledaagse situaties als de vraag “op wie lijkt jouw kind het meeste?”’ Ook gaven sommige wensouders aan bepaalde onderwerpen liever met lotgenoten te bespreken dan met een counselor, omdat ze bang waren niet toegelaten te worden tot het traject als zij hun zorgen ten aanzien van het traject deelden. ‘Dit onderstreept het belang dat we onderscheid maken tussen screening en counseling voorafgaand aan de behandeling,’ stelt Schrijvers.

Bespreek onderwerpen expliciet

Op basis van haar onderzoek adviseert Schrijvers met wensouders expliciet de onderwerpen te bespreken die tijdens dit onderzoek naar voren kwamen, van de beslissing om zich aan te melden voor behandeling tot het toekomstig contact tussen kind en halfzussen- en broers. Het zou volgens Schrijvers ook goed zijn als fertiliteitsklinieken psychosociale counseling na de geboorte van een kind bieden, en ouders wijzen op de mogelijkheden om in contact te komen met andere ouders. Laatste kan ook beter worden gefaciliteerd. ‘Er zijn wel wat platforms in Nederland, maar die zijn meer gericht op lesbische koppels en singles. Voor heterokoppels is het heel beperkt.

Hoe praat je open met je kind?

Schrijvers hoopt dat ouders leren open met hun kind over donorconceptie te praten. ‘Dat je vanaf jongs af aan vertelt dat er ook een donor is. Zo heeft het kind het altijd al geweten en wordt het steeds gewoner om er binnen je gezin over te praten.’ En dat is volgens haar belangrijk, want de geschiedenis leert dat kinderen het belangrijk vinden dat hun ouders open zijn. Met haar collega Marja Visser besloot Schrijvers daarom prentenboekjes te maken voor ouders en kinderen als ondersteuning bij deze openheid. Deze prentenboeken zijn er voor kinderen in een vader-moeder gezin, een twee-moeder gezin en voor kinderen in een solo-moeder gezin.

Anne Schrijvers werkt ook zelf als counselor bij het Centrum voor Voortplantingsgeneeskunde aan het Amsterdam UMC. Ze geeft daar onder andere psychosociale begeleiding aan mensen die zwanger willen worden met de hulp van een donor. Vanuit die rol had ze al veel kennis over de obstakels en problemen waar (wens)ouders tegenaan lopen. ‘Het was heel goed om dit te combineren’, licht ze toe. ‘Ik had een intrinsieke motivatie om mensen nog beter te kunnen ondersteunen. Ik ervoer direct in de praktijk hoe belangrijk dit onderzoek is.’

Bron: uva.nl

Zie ook:

------
Abonneer u op onze gratis digitale nieuwsbrief en u ontvangt wekelijks een overzicht van relevante ontwikkelingen rond ouderschapskennis en –ondersteuning

LAAT EEN REACTIE ACHTER