In het werken met ouders is het zaak dat je als professional een zo gelijkwaardig mogelijke relatie met hen aangaat. Dat lijkt een open deur, maar toch blijkt het in de praktijk geenszins eenvoudig te zijn. Dr. Rudi Roose, docent sociaal werk aan de Universiteit van Gent, legt uit dat het nastreven van democratisch partnerschap met ouders alleen lukt door tegen de heersende stroom in te roeien.

Onder allerlei noemers gaat er de laatste tijd veel aandacht uit naar participatieve benaderingen in jeugdzorg en onderwijs. “Samenwerking, dialogisch werken, contextgericht werken, dat zijn zo een aantal van die termen die in essentie partnerschap als centraal idee hebben”, zo stelt Roose op blikophulp.nl. “Hulpverleners worden steeds meer gestimuleerd om te kijken naar krachten en kansen in plaats van naar risico’s en tekorten. Zaken als wederzijds vertrouwen, gedeelde doelen, begrip en praktische steun blijken ouders erg belangrijk te vinden. Het is dus niet vreemd dat contextgebonden, culturele benaderingen in de hulpverlening steeds meer een plaats krijgen naast het aanleren van vaardigheden aan individuele cliënten. Dat is een goede ontwikkeling, omdat onderzoek laat zien dat partnerschap tussen hulpverleners en ouders, leidt tot betere uitkomsten met betrekking tot de ontwikkeling van kinderen maar ook ouders zich meer gerespecteerd weten”.

Niet voor de hand liggend
Tussen wat hulpverleners willen dat ze doen, wat ze zeggen dat ze doen en wat ze daadwerkelijk doen, daar blijkt volgens Roose echter nogal eens wat lucht tussen te zitten. Het aangaan van een partnerschap met ouders kan immers wel heel wenselijk geacht worden, maar in de praktijk ligt het aangaan van zo’n partnerschap om allerlei redenen niet direct voor de hand. Roose: “Dat begint bijvoorbeeld al met wat de ‘empowerment-paradox’ wordt genoemd:  wij bepalen als hulpverlener wie er in een bepaalde situatie krachtiger gemaakt of ‘empowered’ moet worden. Daarmee nemen wij die beslissing onbedoeld bij de cliënt uit handen. Maar daarnaast speelt ook de enorme macht die je als hulpverlener over cliënten kunt hebben een belangrijke rol. We zijn soms zo druk bezig om een gelijkwaardige relatie aan te gaan, dat we uit het oog verliezen dat de relatie tussen een hulpverlener en een cliënt nu eenmaal een asymmetrische is. Je kunt de financiële situatie van mensen beïnvloeden, ervoor zorgen dat er wel of geen hulp komt en soms zelfs beslissen of hun kinderen wel of niet uit huis geplaatst worden. Dat zet druk op de relatie. Aan de ene kant probeer je partner te zijn, maar aan de andere kant ben je ook expert en heb je een bepaalde verantwoordelijkheid in het signaleren en verkleinen van risico’s binnen gezinnen. Zeker wanneer een cliënt niet of weinig responsief is, zoals bijvoorbeeld soms het geval is bij mensen met psychiatrische problematiek, neemt de druk om vooral te gaan beschermen nog verder toe.”

Reductionistisch partnerschap
Bij hulpverleners zie je dan ook dat er uiteenlopende opvattingen over het partnerschap met ouders bestaan, die op een continuüm geplaatst kunnen worden. Aan het ene uiterste zijn er hulpverleners die reductionistisch partnerschap nastreven, aan het andere vinden we de professionals die een democratische benadering voorstaan. Roose: “Veel hulpverleners vinden het vooral belangrijk dat een ouder meewerkt. De hulpverlener stelt het belang van het kind centraal en ouders zijn daar instrumenteel in. Zij moeten alles voor hun kind over hebben. De hulpverlener ziet het vooral als zijn of haar rol om ouders via participatieve technieken te overtuigen van ‘het goede’. Zij zetten participatie dus in om hun eigen werk effectiever en ‘gemakkelijker’ te maken. De professional heeft normatieve verwachtingen van de ouders en zij moeten daaraan voldoen, binnen de grenzen die de professional aangeeft. Er is sprake van een verdeelde verantwoordelijkheid in plaats van een gedeelde verantwoordelijkheid tussen ouders en hulpverlener. Dat noem ik reductionistisch partnerschap. Partnerschap wordt hierin gereduceerd tot een middel dat de professional gebruikt om de doelen die voor de cliënt gesteld zijn, te verwezenlijken.

Dr. Rudi Roose: “Zaken als wederzijds vertrouwen, gedeelde doelen,
begrip en praktische steun vinden ouders erg belangrijk”

Niet vanzelfsprekend
Het democratisch ouderschap, waaraan de afgelopen jaren veel gerefereerd wordt, is daarvan volgens Roose het tegenovergestelde. Uitgangspunt daarvan is dat de verwachting dat ouders betrokken zijn, niet vanzelfsprekend is. “Dat betekent echter niet dat de betrokkenheid van ouders niet belangrijk is”, stelt Roose voorop. “Maar het is wel belangrijk dat we als hulpverleners inzien dat non-participatie heel betekenisvol kan zijn. Ouders kunnen er bijvoorbeeld voor kiezen om niet mee te werken omdat de enige macht die zij nog hebben, de macht van de tegenwerking is. Of omdat ze zich niet begrepen of erkend voelen. Zo was er een moeder die knettergek werd van haar kinderen die thuis op de kasten klommen en de hele dag druk waren. Dan kun je die mevrouw wel gaan coachen op haar opvoedingsvaardigheden, maar de oplossing in dit specifieke geval werd gevonden op het gebied van de huisvesting. Deze mevrouw woonde immers met een groot gezin in een veel te kleine woning in een binnenstad, waar er ook geen mogelijkheid was voor de kinderen om buiten te spelen. Wanneer je in die situatie er wel voor kiest om op de opvoeding in te steken, dan loop je het risico dat deze cliënt zich onbegrepen gaat voelen. En kun je haar dat dan kwalijk nemen?”

Chaos
Voor de hulpverlener is het daarom belangrijk dat hij of zij zich niet als de ‘wetende’ hulpverlener opstelt, maar als iemand die bereid is steeds weer opnieuw te beginnen en te zoeken. Het “er zijn”, de tijd die nodig is voor betekenisvolle aanwezigheid, het mogen mislukken van aspecten van de hulpverlening en de tolerantie van de chaos die daarvoor randvoorwaardelijk zijn, passen echter niet in de huidige cultuur van strak gemanagede organisaties. “Het liefst zagen politici en managers dat hulpverleners volgens een mooi stroomschema werken. Waarin ze dan geprotocolleerde interventies afdraaien.  In de werkelijkheid passen cliënt en hulpvraag nagenoeg nooit binnen zo’n stroomschema. En daarmee kan de hulpverlening ook niet op zo’n mechanische manier geboden worden. Een focus op kortdurendheid, beheersing, effectiviteit en efficiëntie dreigt de betekenis die hulpverlening voor cliënten krijgt, uit te hollen. Als hulpverlener moet je daarom proberen een fundamentele omslag in het omgaan met doelen proberen te bewerkstelligen. Probeer met ouders doelen te stellen die ze echt de moeite van het nastreven waard vinden. Bijvoorbeeld door niet als doel te stellen om een ouder te leren ‘beter op te voeden’, maar om ‘het verlost raken van de hulpverlening’ als perspectief aan te bieden. Zoek de balans tussen dialoog en het omgaan met risico’s. Zwem tegen de stroom van het reductionisme in. Ga niet mee in het steeds beperkter benaderen van problemen van cliënten. Op die manier zorgen we dat we de hulpverlening écht kunnen kantelen!”

Abonneer u op onze gratis digitale nieuwsbrief en u ontvangt wekelijks een overzicht van relevante ontwikkelingen rond ouderschapskennis en –ondersteuning

------
Abonneer u op onze gratis digitale nieuwsbrief en u ontvangt wekelijks een overzicht van relevante ontwikkelingen rond ouderschapskennis en –ondersteuning

LAAT EEN REACTIE ACHTER